Opdracht 1 Levenskenmerken


Je noemt iets levend als het alle levenskenmerken vertoont.

Een levend wezen noem je een organisme.

 

Levenskenmerken:


Levenskenmerken - bewegen

Dieren bewegen op verschillende manieren: lopen, vliegen, zwemmen, kruipen.
Planten bewegen ook, bijvoorbeeld een bloem die zich opent in het licht

 


Lees de onderstaande tekst door.

De tekst hoef je niet te leren, maar begrijp wanneer iets een organisme wordt genoemd!

 

Levenskenmerken - waarnemen

Waarnemen betekent dat een organisme merkt

wat er in de omgeving gebeurt.
Het waarnemen is een levenskenmerk dat organismen gebruiken om bijvoorbeeld voedsel te vinden of gevaar te signaleren.
Veel dieren (ook de mens) nemen waar via zintuigen.
Planten kunnen licht waarnemen

 

Levenskenmerken - reageren

Reageren betekent dat een organisme iets doet of dat er in het lichaam van het organisme iets verandert, als er in de omgeving iets verandert.
Je bent dan eerst aan het waarnemen en daarna aan het reageren.

Dieren reageren op licht, geluid en andere waarnemingen.
Planten reageren ook op het licht.
Ze groeien naar de zon toe.

 

Levenskenmerken - voortplanten

Alle organismen zorgen ervoor dat ze nakomelingen krijgen.
Er zijn verschillende soorten voortplanting.
Dieren krijgen jongen. Planten maken zaden.

 

Levenskenmerken - groeien

Groeien is het groter en zwaarder worden van een organisme.

Organismen nemen voeding en water op om te groeien.
Een boom bijvoorbeeld wordt ieder jaar een stukje dikker.

 

Levenskenmerken - ontwikkelen

Ontwikkelen betekent van vorm veranderen.
Een organisme ziet er gewoonlijk niet een heel leven hetzelfde uit.

Weefsels krijgen speciale taken of soms komen er nieuwe organen bij.
Een mens ontwikkelt zich van baby tot volwassene.

Een vlinder maakt in zijn leven een metamorfose door.

Een rups ontwikkelt  zich via een pop, tot vlinder

 


Levenskenmerken - voeden

Alle organismen hebben voedsel en water nodig.
Uit het voedsel halen organismen de energie voor alles wat ze doen en de stoffen om te groeien


Levenskenmerken - ademhalen

Elk organisme ademt. Mensen en andere zoogdieren ademen met hun longen.

Door te ademen komt zuurstof het lichaam binnen.

Vogels hebben ook longen en daarnaast een paar luchtzakken.
Ook reptielen ademen met hun longen.

 

Vissen gebruiken hun kieuwen om zuurstof uit het water te halen.

Ook planten 'ademen'. Zij nemen koolstofdioxide op door huidmondjes in de bladeren.

Als organismen niet ademen, gaan ze dood.

Levenskenmerken - uitscheiden

Uitscheiden betekent dat een organisme stoffen die hij niet nodig heeft verwijdert.
Mensen doen dit bijvoorbeeld door te zweten of te plassen.
Planten scheiden via huidmondjes in de bladeren zuurstof en water af.